Meetvoorbereiding
De emissiegraad van een object is afhankelijk van het materiaal en van de structuur van zijn oppervlak. Deze geeft aan hoeveel infrarood-warmtestraling het object in vergelijking met een ideale warmtestraler (zwart lichaam, emissiegraad ε = 1) afgeeft en bedraagt dienovereenkomstig een waarde tussen 0 en 1.
Voor het bepalen van de oppervlaktetemperatuur wordt contactloos de natuurlijke infrarood-warmtestraling gemeten die het object waar het meetgereedschap op wordt gericht, uitzendt. Voor correcte metingen moet de bij het meetgereedschap ingestelde emissiegraad vóór elke meting gecontroleerd en eventueel aan het meetobject aangepast worden.
De in het meetgereedschap vooringestelde emissiegraden zijn richtwaarden.
U kunt een van de vooringestelde emissiegraden selecteren of een nauwkeurige getalswaarde invoeren. Stel de gewenste emissiegraad via het menu <Meting> → <Emissiegraad> in zie Hoofdmenu.
- Correcte temperatuurmetingen zijn alleen mogelijk, wanneer de ingestelde emissiegraad en de emissiegraad van het object overeenstemmen.
Hoe lager de emissiegraad is, des te groter wordt de invloed van de gereflecteerde temperatuur op het meetresultaat. Pas daarom bij wijzigingen van de emissiegraad altijd de gereflecteerde temperatuur aan. Stel de gereflecteerde temperatuur via het menu <Meting> → <Reflectietemp.> in zie Hoofdmenu.
Vermeende door het meetgereedschap weergegeven temperatuurverschillen kunnen te wijten zijn aan verschillende temperaturen en/of aan verschillende emissiegraden. Bij sterk verschillende emissiegraden kunnen de weergegeven temperatuurverschillen duidelijk afwijken van de werkelijke verschillen.
Als zich meerdere meetobjecten van verschillend materiaal of verschillende structuur in het meetbereik bevinden, dan zijn de weergegeven temperatuurwaarden alleen nauwkeurig bij de objecten die bij de ingestelde emissiegraad passen. Bij alle andere objecten (met andere emissiegraden) kunnen de weergegeven kleurverschillen als aanwijzing voor temperatuurrelaties worden gebruikt.
Sterk reflecterende of glanzende oppervlakken (bijv. glanzende tegels of blanke metalen) kunnen de weergegeven resultaten sterk vervalsen of belemmeren. Plak indien nodig het meetvlak af met een donkere, matte plakband die goed warmtegeleidend is. Laat de plakband kort op het oppervlak op temperatuur komen.
Let bij reflecterende oppervlakken op een gunstige meethoek, zodat gereflecteerde warmtestraling van andere objecten het resultaat niet vervalst. Zo kan bijvoorbeeld bij metingen verticaal van voren de reflectie van uw eigen lichaamswarmte de meting belemmeren. Bij een egaal oppervlak zouden zo de omtrekken en temperatuur van uw lichaam kunnen worden weergegeven (gereflecteerde waarde), die niet overeenkomen met de eigenlijke temperatuur van het gemeten oppervlak (geëmitteerde waarde of werkelijke waarde van het oppervlak).
De meting door transparante materialen (bijv. glas of transparante kunststoffen) heen is vanwege het principe niet mogelijk.
De meetresultaten worden nauwkeuriger en betrouwbaarder naarmate de meetomstandigheden beter en stabieler zijn. Daarbij zijn niet alleen sterke temperatuurschommelingen van de omgeving relevant, maar ook sterke schommelingen van de temperaturen van het gemeten object kunnen de nauwkeurigheid belemmeren.
De infrarood-temperatuurmeting wordt belemmerd door rook, stoom/hoge luchtvochtigheid of stoffige lucht.
Aanwijzingen voor een betere nauwkeurigheid van de metingen:
- Loop zo dicht mogelijk naar het meetobject toe om stoorfactoren tussen u en het meetoppervlak tot een minimum te beperken.
- Ventileer binnenvertrekken vóór de meting, vooral wanneer de lucht vervuild of erg nevelig is. Laat de ruimte na het ventileren een tijdje op temperatuur komen tot deze weer de gebruikelijke temperatuur heeft bereikt.
Aan de rechterkant van het display wordt de verdeelschaal (g) weergegeven. De waarden helemaal boven- en onderaan richten zich naar de in het warmtebeeld geregistreerde maximumtemperatuur (f) of minimumtemperatuur (h). Voor de verdeelschaal wordt 99,8 % van alle pixels geanalyseerd. De toewijzing van een kleur aan een temperatuurwaarde in het beeld gebeurt gelijkmatig verdeeld (lineair). Met behulp van de verschillende kleuren kunnen op deze manier temperaturen binnen deze twee randwaarden worden ingedeeld. Een temperatuur die precies tussen de maximum- en minimumwaarde ligt, is zo bijvoorbeeld bij het middelste kleurbereik van de verdeelschaal ingedeeld. |
Voor de temperatuurbepaling van een concreet gedeelte beweegt u het meetgereedschap, zodat het dradenkruis met temperatuuraanduiding (k) op het gewenste punt of gedeelte is gericht. In de automatische instelling wordt het kleurenspectrum van de verdeelschaal steeds over het gehele meetbereik binnen de maximum- of minimumtemperatuur lineair (= gelijkmatig) verdeeld.
Het meetgereedschap geeft alle gemeten temperaturen in het meetbereik in verhouding tot elkaar weer. Als in een gedeelte, bijvoorbeeld in een gekleurde weergave, de warmte in het kleurenpallet blauwachtig wordt weergegeven, dan betekent dit dat de blauwachtige gedeeltes bij de koudere meetwaarden in het huidige meetbereik horen. Deze gedeeltes kunnen echter toch in een temperatuurbereik liggen dat eventueel kan resulteren in letsel. Let daarom altijd op de weergegeven temperaturen op de verdeelschaal of direct bij het dradenkruis.