Nauwkeurigheidscontrole
Controleer regelmatig de nauwkeurigheid van de hellingmeting en van de afstandmeting.
- Leg daarvoor het meetgereedschap op een tafel en meet de helling.
- Draai het meetgereedschap 180° en meet opnieuw de helling.
- Het verschil van de weergegeven waarde mag max. 0,3° bedragen.
Bij grotere afwijkingen moet u het meetgereedschap opnieuw kalibreren.
- Houd de toets ingedrukt om het menu Basisinstellingen op te vragen.
- Kies en bevestig de keuze met de toets .
- Volg de instructies op het display.
- Na sterke temperatuurveranderingen en na stoten raden we u een nauwkeurigheidscontrole aan en evt. een kalibratie van het meetgereedschap. Na een temperatuurverandering moet het meetgereedschap zich een tijdje aan de temperatuur aanpassen, voordat een kalibratie plaatsvindt.
Voor de nauwkeurigheidscontrole moet de meting onder gunstige omstandigheden worden uitgevoerd, d.w.z. dat het meettraject binnenshuis moet liggen en dat het doelvlak van de meting glad en goed reflecterend moet zijn (bijv. een wit geverfde muur).
- Kies een meetafstand met een lengte van ca. 3 tot 10 m waarvan u de lengte precies kent (bijv. kamerbreedte, deuropening).
- Meet het traject 10 keer na elkaar.
- De afwijking van de afzonderlijke metingen van de exact bekende maat mag maximaal ± 2 mm over het volledige meettraject bij gunstige omstandigheden bedragen. Noteer de metingen om op een later tijdstip de nauwkeurigheid te kunnen vergelijken.
Controleer regelmatig de nauwkeurigheid van de uitlijning van laser en doelaanduiding.
- Kies hiervoor een licht, indien mogelijk zwak verlicht vlak (bijv. een witte muur) op een afstand van min. 5 m als doel.
- Controleer of de laserpunt binnen de doelaanduiding op het display ligt.
- Wanneer de laserpunt niet binnen de doelaanduiding ligt, moet u de doelaanduiding opnieuw kalibreren.
Doelaanduiding opnieuw kalibreren
- Houd de toets ingedrukt om in het menu Basisinstellingen te komen.
- Kies en bevestig de keuze met de toets .
- Volg de instructies op het display.