Aanwijzingen voor werkzaamheden
- Bescherm frezen tegen schokken en stoten.
Bij het kanten- en vormfrezen zonder parallelgeleider moet het freesgereedschap zijn voorzien van een geleidingspen of kogellager.
Geleid het ingeschakelde elektrische gereedschap vanaf de zijkant naar het werkstuk tot de geleidingspen of het kogellager van het freesgereedschap tegen de te bewerken rand van het werkstuk ligt.
Beweeg het elektrische gereedschap langs de rand van het werkstuk. Let er daarbij op dat het gereedschap onder de juiste hoek op het werkstuk ligt. Te sterke druk kan de rand van het werkstuk beschadigen.
Voor parallel met de kant frezen kunt u een parallelgeleider (19) monteren.
Bevestig de parallelgeleider (19) op de freeskorf (2) met de kartelmoer (18).
Stel met de vleugelschroef op de parallelgeleider (20) de gewenste aanslagdiepte in.
Geleid het ingeschakelde elektrische gereedschap met gelijkmatige voorwaartse beweging en zijwaartse druk op de parallelgeleider langs de rand van het werkstuk.
De lengte-aanslag (21) dient voor het frezen van kanten met frezen zonder geleidepen of kogellager.
Bevestig de lengte-aanslag op de freeskorf (2) met de moer (18).
Beweeg het elektrische gereedschap met een gelijkmatige voorwaartse beweging langs de rand van het werkstuk.
Zijdelingse afstand: Om de hoeveelheid weggenomen materiaal te veranderen, kunt u de zijdelingse afstand tussen het werkstuk en de glijrol (24) bij de lengte-aanslag (21) instellen.
Draai de vleugelschroef (22) los, stel de gewenste zijdelingse afstand door draaien van de vleugelschroef (23) in en draai de vleugelschroef (22) weer vast.
Hoogte: Stel afhankelijk van gebruikte frees en dikte van het te bewerken werkstuk de verticale uitlijning van de lengte-aanslag in.
Draai de moer (18) op de lengte-aanslag los, schuif de lengte-aanslag in de gewenste positie en draai de schroef weer vast.
De hoekfreeskorf (25) is bij uitstek geschikt voor het kantenfrezen van gelamineerde kanten op moeilijk bereikbare plekken, voor het frezen van speciale hoeken evenals het afschuinen van kanten.
Bij het kantenfrezen met de hoekfreeskorf moet de frees met een geleidepen of een kogellager zijn uitgerust.
Voor het monteren van de hoekfreeskorf volgt u de werkstappen in het betreffende hoofdstuk zie Freeskorf monteren (zie afbeeldingen E-F).
Om nauwkeurige hoeken te bereiken beschikt de hoekfreeskorf (25) over vergrendelstanden in stappen van 7,5°. Het totale instelbereik bedraagt 75° (45° naar voren en 30° naar achter).
Draai de beide vleugelschroeven (26) los.
Stel de gewenste hoek met behulp van de verdeelschaal (27) in en schroef de vleugelschroeven (26) weer vast.
Met de invaleenheid (28) kunnen met vaste steun groeven, kanten, profielen en slobgaten worden gefreesd.
Maak de spanhendel (35) op de invaleenheid (28) los. Zet de dubbele pijlen op de aandrijfeenheid (1) en de invaleenheid (28) met elkaar in één lijn. Schuif de aandrijfeenheid tot aan de aanslag in de invaleenheid. Draai de aandrijfeenheid rechtsom tot aan de aanslag en sluit de spanhendel (35).
Voor het laten zakken van de aandrijfeenheid (1) maakt u de ontgrendelingshendel (36) los en duwt u deze omlaag tot u de gewenste diepte hebt bereikt. Laat de ontgrendelingshendel (36) los.
Monteer de stofafzuiging voor groeven frezen (37) of de stofafzuiging voor kanten frezen (38).
De offset-eenheid (29) is bestemd voor het frezen op krappe plekken die met de ronde voetplaat (7) niet toegankelijk zijn (bijv. frezen in de nabijheid van verticale vlakken).
Verwijder de spantang (15) van de aandrijfeenheid (1) en monteer het aandrijfwiel (39). Plaats de aandrijfeenheid (1) in de offset-eenheid (29). Leid een schroevendraaier door de opening (40) in de voetplaat van de offset-eenheid om de riem over de aandrijfschijf te leggen.
Bevestig de frees zie Frees bevestigen (zie afbeeldingen C–D). Druk op de asvergrendelingsknop (41) op de offset-eenheid (29) en schroef de wartelmoer (6) vast.
De rol-/busgeleiding (42) van de offset-eenheid (29) wordt gebruikt wanneer u met accessoires zonder lagers kanten freest. Bevestig de rol-/busgeleiding (42) met 2 schroeven. De breedte van het weggenomen materiaal wordt bepaald door de ingestelde afstand tussen de voorkant van de frees en de voorkant van de rol/bus.
Met behulp van de kopieerhuls (43) kunt u contouren van modellen of sjablonen naar werkstukken overbrengen.
Kies afhankelijk van dikte van de sjabloon of het model de geschikte kopieerhuls. Vanwege de uitstekende hoogte van de kopieerhuls moet de sjabloon een minimumdikte van 8 mm hebben.
Gebruik voor het frezen met kopieerhulzen uitsluitend frezen die 2 mm kleiner zijn dan de binnendiameter van de kopieerhuls.
Bevestig de adapter voor de kopieerhuls (44) op de voetplaat (7). Breng de beide gaten aan de onderkant van de adapter (44) in overeenstemming met de boorgaten in de voetplaat (7). Bevestig de adapter (44) met de meegeleverde schroeven.
De voetplaat (7) is in de fabriek gecentreerd. Daardoor wordt de frees in het midden van de voetplaat en de kopieerhuls (43) geplaatst. Om de voetplaat of de kopieerhuls zo nauwkeurig mogelijk te centreren, gebruikt u een optionele centreervoorziening.
Monteer de adapter (44) en de kopieerhuls (43). Draai de 4 schroeven op de voetplaat (7) los. Schuif de centreerstift (45) door de voetplaat in de spantang (15) en bevestig deze met de wartelmoer (6). Duw de centreerstift licht in de voetplaat of de kopieerhuls. Draai de schroeven op de voetplaat (7) weer vast. Verwijder de centreerstift (45).
De centreerconus (46) kan worden gebruikt om de voetplaat of brede kopieerhulzen te centreren.
Wanneer de aandrijfeenheid (1) niet meer stevig in de freeskorf (2) zit, moet u de spankracht van de spanhendel (10) bijstellen.
- Open de spanhendel (10).
- Draai de moer (31) met een steeksleutel (8 mm) ca. 45° rechtsom.
- Sluit de spanhendel weer.
- Controleer of de aandrijfeenheid (1) goed wordt gespannen. Draai de moer (31) niet te vast.