Automatische nivellering

Werken met automatische nivellering

Plaats het meetgereedschap op een horizontale, vlakke ondergrond en bevestig het op de draaihouder (13) of het statief (23).

Voor het werken met automatisch waterpassen de aan/uit-schakelaar (2) naar de stand " On" schuiven.

Het automatische nivelleersysteem nivelleert automatisch oneffenheden binnen het zelfnivelleerbereik van ±4°. De nivellering is afgesloten zodra de laserlijnen niet meer bewegen.

Is de automatische nivellering niet mogelijk, bijv. omdat het standvlak van het meetgereedschap meer dan 4° van de horizontale lijn afwijkt, dan knipperen de laserstralen in een snel ritme.

Plaats in dit geval het meetgereedschap horizontaal en wacht de zelfnivellering af. Zodra het meetgereedschap zich binnen het zelfnivelleerbereik van ±4° bevindt, branden de laserstralen continu.

Bij schokken of veranderingen van positie tijdens het gebruik wordt het meetgereedschap automatisch opnieuw genivelleerd. Controleer na het nivelleren de positie van de laserstralen met betrekking tot referentiepunten om fouten door een verschuiving van het meetgereedschap te voorkomen.

Werken met pendelvergrendeling

Voor het werken met pendelvergrendeling schuift u de aan/uit-schakelaar (2) in de stand „ On“. De indicatie pendelvergrendeling (8) brandt rood en de laserlijnen knipperen continu in een langzaam ritme.

Bij het werken met pendelvergrendeling is de automatische nivellering uitgeschakeld. U kunt het meetgereedschap vrij in de hand houden of op een hellende ondergrond zetten. De laserstralen worden niet meer genivelleerd en lopen niet meer noodzakelijk loodrecht t.o.v. elkaar.