Werking (zie afbeelding B)

Met het meetgereedschap wordt de ondergrond van het sensorgedeelte (17) in meetrichting A tot aan de maximale detectiediepte onderzocht.

Bij elke meting wordt automatisch gezocht naar metalen objecten (bijv. koperen buis of wapeningsstaal) en spanningvoerende leidingen (50−60 Hz). Ter bevestiging brandt de toets metaal/stroom (4).

Om daarnaast ook hout in wanden van gipsplaten te vinden, drukt u op de toets hout (5). De functie wordt bevestigd door het oplichten van de toets hout (5). Om het zoeken naar hout uit te schakelen, drukt u ofwel op de toets hout (5) of op de toets metaal/stroom (4) zodat de toets hout (5) uitgaat.

Aanwijzing: Schakel de functie zoeken naar hout uitsluitend in voor het zoeken in wanden van gipsplaten met een houten onderconstructie. Bij andere ondergronden kan het meetresultaat worden belemmerd.

Plaats het meetgereedschap op het te onderzoeken oppervlak. De lichtring (1) brandt om aan te geven dat het toestel gereed is om te meten.

Houd het meetgereedschap gelijkmatig bij het greepvlak (8) vast. Verander uw grip tijdens de meting niet en grijp vooral niet in het sensorgedeelte (17).

Beweeg het meetgereedschap altijd in een rechte lijn in richting B met een lichte druk over de ondergrond, zonder het op te tillen of de aandrukkracht te veranderen. Het meetgereedschap moet voornamelijk in dwarsrichting ten opzichte van het gezochte object worden bewogen. Wanneer u de oriëntatie van het object in de muur niet kent, voer dan een kruislingse meting uit (zie afbeelding C).

Aanwijzingen voor de detectie van stalen wapeningsmatten: Het meetgereedschap moet eerst herkennen dat het gaat om een ondergrond met een stalen wapeningsmat. Beweeg hiervoor het meetgereedschap vóór de eigenlijke meting in cirkels (diameter > 30 cm) over de ondergrond. Til vervolgens het meetgereedschap niet van de ondergrond af en voer de meting zoals gebruikelijk uit. Idealiter wordt daarbij over een snijpunt en een maas van de stalen wapeningsmat bewogen.

Detectie-aanduidingen:

  • Als er geen object onder het sensorgedeelte wordt gevonden, brandt de lichtring (1) groen. De meetaanduiding (b) is leeg en er is geen geluidssignaal te horen.
  • Als het meetgereedschap een object nadert, dan brandt de lichtring (1) rood. Hoe dichter het object wordt genaderd, des te verder slaat de meetaanduiding (b) uit en het ritme van het geluidssignaal wordt sneller.
  • Boven het midden van een object slaat de meetaanduiding (b) voor de meting maximaal uit, de aanduidingen objectmidden (a) branden en er is een continu geluidssignaal te horen. De lichtring (1) blijft rood branden.
  • Als het meetgereedschap van het object weg beweegt, dan gaan de aanduidingen objectmidden (a) uit, slaat de meetaanduiding (b) minder ver uit en het ritme van het geluidssignaal wordt langzamer.

Bij de eerste keer over het object bewegen, worden midden en grenzen van het object grof aangegeven.
Om aansluitend het midden van het object nauwkeurig te lokaliseren, beweegt u het meetgereedschap zonder dit op te tillen terug in de richting van het object tot het objectmidden opnieuw wordt aangegeven (de aanduidingen objectmidden (a) branden).
Voor de nauwkeurigere grenzen van het object beweegt u het meetgereedschap in een rechte lijn verder van het objectmidden tot de lichtring (1) niet meer rood brandt.

De markeringsopening (2) ligt boven het meetmiddelpunt. Hier kunt u indien gewenst het midden of de grenzen van een object markeren.

Aanwijzing: Na het markeren van een object door de markeringsopening (2) (bijv. met een stift) moet u een nieuwe meting starten, omdat de meting door de stift kan worden belemmerd.

Het soort gevonden object verschijnt op het display:

(h)

niet-magnetisch metaal, bijv. koperen buis

(g)

magnetisch metaal, bijv. wapeningsijzer

(f)

spanningvoerend, bijv. elektriciteitsleiding

(e)

niet metaal, bijv. houten balken

  • De leiding moet onder spanning staan. Sluit daarom stroomverbruikers (bijv. lampen, apparaten) op de gezochte elektriciteitsleiding aan. Schakel de stroomverbruikers in om ervoor te zorgen dat de elektriciteitsleiding onder spanning staat.
  • Het 50‑tot-60‑Hz-signaal van de elektriciteitsleiding moet het meetgereedschap bereiken. Als de leiding in vochtige muren (bijv. luchtvochtigheid > 50 %), achter metalen folie (bijv. van isolaties) of in een metalen loze buis ligt, dan bereikt het signaal het meetgereedschap niet en de leiding kan niet worden gevonden.
  • Het meetgereedschap moet goed geaard zijn. Houd het hiervoor (zonder handschoenen) vast bij het greepvlak (8). Let erop dat u zelf goed contact met de vloer hebt. Isolerende schoenen, ladders of platformen kunnen het contact belemmeren. De vloer zelf moet eveneens geaard zijn, anders kan de leiding niet worden gedetecteerd.
  • Het 50‑tot-60‑Hz-signaal van de elektriciteitsleiding moet boven de leiding sterker zijn dan in de directe omgeving. Als de muur erg vochtig of slecht geaard is, dan is het signaal over de hele muur even sterk. Het meetgereedschap geeft dan over een groter gebied aan dat een signaal werd gevonden, maar kan de leiding niet precies detecteren.
    In dit geval kan het helpen, wanneer u uw vrije hand op een afstand van 20−30 cm van het meetgereedschap op de muur houdt om het signaal van de muur af te leiden. De positie van de vrije hand mag echter tijdens het meten niet worden veranderd.
  • Meerfasige elektriciteitsleidingen (bekend als draaistroom of krachtstroom) kunnen niet als spanningvoerende leiding worden gedetecteerd, omdat het signaal van de verschillende fasen zich onderling opheft. U kunt meerfasige elektriciteitsleidingen op geringe diepte echter als metalen object detecteren.
  • Geleidende muurvlakken zoals bijv. bepaalde tegels kunnen ertoe leiden dat elektriciteitsleidingen niet worden aangegeven of de lichtring (1) over een groter gebied rood brandt.
  • Vlak liggende elektriciteitsleidingen (tot een diepte van maximaal 2−3 cm) kunnen bovendien als metalen object worden aangegeven. Dit geldt echter niet voor aansluitdraden.
  • Schakel de stroomverbruikers uit en schakel de spanningsvoerende leidingen stroomloos, voordat u in muren, plafonds of vloeren boort, zaagt of freest. Controleer na alle werkzaamheden of op de ondergrond aangebrachte objecten niet onder spanning staan.

  • Bij ingeschakelde functie zoeken van hout worden eventueel ook andere objecten zoals bijv. met water gevulde kunststof buizen, elektriciteitskabels of gasleidingen als niet-metalen objecten aangegeven. Controleer vóór het boren, zagen of frezen aan de hand van andere informatiebronnen of het daadwerkelijk om een houten balk gaat en niet om een ander object (bijv. kunststof buis, elektriciteitskabel, gasleiding).
  • Spijkers en schroeven in de ondergrond kunnen ertoe leiden dat een houten balk op het display als metalen object wordt aangegeven.
  • Bredere objecten zijn door rood oplichten van de lichtring (1) in een breed gebied te herkennen. Eventueel worden brede objecten daarbij niet over het hele uitgestrekte gebied aangegeven.
  • Voordat u in de muur boort, zaagt of freest, moet u zich nog via andere informatiebronnen tegen risico's indekken. Omdat de meetresultaten door omgevingsinvloeden of de hoedanigheid van de muur beïnvloed kunnen worden, kan er gevaar bestaan, hoewel de meetaanduiding (b) geen object in het sensorgebied aangeeft, er geen geluidssignaal te horen is en de lichtring (1) groen brandt.